Hoe zou het na 105 met Hasenfratz zijn?

Inleiding tot het spelverslag van 108.

Het is een donkere grijze bewolkte lucht waaruit een druilerige regen neervalt. Een regen van het type dat wel meerdere dagen kan blijven aanhouden. Het donkere wolkentapijt rafelt op lage hoogte over het zompige landschap. De groene kleur van het heidegras steekt fel af tegen de rest van het grauwe decor. Her en der donkere rotsen en een grijze grindweg die door het grasland slingert tussen de lage heuvels, tot over de horizon. In dit terrein zijn er voor zover het oog reikt, donkere vlekken van geschroeid gras, met elk in het midden een rokende, zwartgeblakerde puinhoop, de ene al wat groter dan de andere. Sommige grotere bergen zwart schroot, dampen zelfs nog na van de hitte die binnenin nog nagloeit. Het geluid van de pletsende regen wordt in de nabijheid van een groter brokstuk overstemd door het trommelende geluid van de regen op de beplating, van een stuk van iets wat ooit wel eens een ruimteschip zou kunnen geweest zijn. Waterdruppels rollen naar beneden, samenvloeiend met andere, de kortste weg zoekend, naar de de bodem, aangetrokken door de zwaartekracht van de planeet.

Drop, drip, drop, drop, droppel, drip, drop...
Het monotone geluid baant zich langzaam maar zeker een weg naar het onderbewustzijn van zijn verdoofde geest. Drop, drop, drop... ? Het is nu al enkele dagen geleden dat hij hier terecht is gekomen na de verschrikkelijke nederlaag in sector 105. Slechts zeer langzaam begint zijn bewustzijn terug te komen, nadat zijn verhakkelde cyborg-lichaam gedeeltelijk de vitale functies op het randje heeft kunnen in stand houden en in de voorbije dagen nieuwe verbindingen en kleine herstellingen heeft gemaakt dankzij het zelf-diagnostische systeem. Zoemend en met enkele zachte klikjes komt het elektrische gedeelte van het cyborg lichaam, en tevens zijn bewustzijn terug tot leven. Drop, drop, drop, drop...
- "Ik, ik, ... leef nog?!?" Met een innerlijke mokerslag komen zijn zintuigen terug door.
- "RGHAAAaaaaghhh" Een schok van de verschrikkelijke, plotse pijn gaat door de resten van zijn lichaam.
Hij probeert zich te bewegen, maar er gebeurt niets... Dan probeert hij z'n ene oog te openen, wat lukt. Enkele seconden later springt ook z'n electronische oog met een klik en een zacht gezoem terug in werking.
Het is schemerdonker in de plaats waar hij zich bevindt. Zover hij met zijn biologische gedeelte kan voelen zit hij om een onnatuurlijke wijze geplooid en verwrongen tussen stalen balken en ander schroot. Dit moeten de samengedrukte resten zijn van de escape-pod waarmee hij nog heeft gepoogd te ontsnappen. Te laat blijkbaar. Ze is niet gelanceerd geweest. Pijn, pijn, pijn, ... een verschrikkelijke golvende pijn klopt door zijn verwrongen lichaam. Daar bewoog iets, en nog beweging. Langzaam krijgt hij de controle terug van z'n mechanische ledematen. In het halfduister kan hij de schaduwen van het verbogen interieur en enkele scheuren in de pod onderscheiden. Door de openingen valt een grijzig-groen licht naar binnen. De geur van vocht en gras, vermengd met cordiet en andere brandgeuren dringen tot hem door. Ondanks de verschrikkelijke pijn van zijn gebroken biologische lichaam, slaagt hij erin om zich vrij te maken en door een grotere sleuf in de romp zichzelf naar buiten te slepen. Z'n kleren zijn bloederig bevlekt en op sommige plaatsen geschroeid. Met moeite slaagt hij erin om rechtop te zitten. Hij heeft geluk gehad, en dat is wel het minste dat je kan zeggen. Ondanks enkele ontbrekende stukken vlees en 3e graads brandwonden op z'n biologische lichaam is zijn romp en ledematen redelijk intact gebleven. Zijn skelet en ruggegraat uit een speciale metaallegering schijnen zijn lichaam bij elkaar gehouden te hebben. Dit had hij als Klingon nooit kunnen overleven. Naarmate de uren verstrijken en het cyborg-gedeelte steeds sneller aan het repareren slaat, krijgt hij terug meer en meer vat op z'n lichaamfuncties en motoriek. Hij beseft dat hij zijn wonden moet verzorgen, en strompelt terug tussen de wrakstukken op zoek naar een e.h.b.c - kit (eerste hulp bij craches) waarmee hij zijn biologische restanten min of meer wat kan oplappen.

Jan Graaisma, de "planeet met een rottig en slechte naam"-se koopman, heeft er alle redenen toe om in een goede bui te zijn. Vorige week zijn er wel een 5-tal schepen neergestort op dit deel van de planeet. Jan Graaisma, tevens leurder en schroothandelaar, is al enkele weken met z'n oude cargo - rupstransporter, op en neer aan het hobbelen langs de kleine, en vaak moeilijk berijdbare weggetjes en weilanden. Z'n motor raast en zoemt afwisselend bij het klimmen en dalen van de zacht glooiende weg. De regen spettert zijn voorruiten vol met kleine pareltjes, alvorens z'n ouderwetse ruitenwisser met een piepend geluid het venster terug schoonwrijft.
- "Pieeep, Skieuuk. Pieeep, Skieuuk.", piept de ruitenwisser, terwijl de motor buldert, de regen trommelt en het schroot in z'n vrachtruim klettert en rammelt.
- "Dit is de laatste", murmelt hij tevreden, wanneer hij de overal verspreide brokstukken her en der in het landschap begint te ontwaren. Het heeft hem ondertussen al een aardige duit opgeleverd. Onderdelen van Federatieschepen zijn normaal redelijk schaars in dit deel van het heelal en zeker op deze planeet. Hij draait van de weg af en rijdt in de richting van een wat groter brokstuk. Op dit stuk is zelfs nog wat van de oorspronkelijk witte kleur te zien die zo typerend is voor de Federatieschepen. Met enkele schokken komt de transporter tot stilstand en dooft het gebulder van de motor uit, totdat enkel nog het geluid van de regen is te horen. Met een klap gooit hij het portier dicht. Eenmaal achteraan de transporter gekomen opent hij het bedieningsluikje van de achterklep en opent deze laatste. Gewapend met een zaklantaarn en een omgespt phaserpistool, klautert hij tussen de brokstukken op zoek naar iets bruikbaars. Zacht fluit hij een vrolijk deuntje terwijl hij verder werkt, al verschillende componenten vullen zijn cargo, dit is echt een mooie buit. Deze stukken moeten ergens afkomstig zijn van de brug van dat voormalige schip, want dit zijn duidelijk onderdelen van een computercore en diverse controlesystemen, welke haast nooit in zulk een nog herstelbare/bruikbare conditie terug te vinden zijn. Hij buigt zich voorover, klimt over een balk en wipt dan in een restant van een 2e, of 3e dek. Het licht van z'n zaklantaarn zwiept over de wanden van de voormalige kruiser.
- "Iiieeeks", ontsteld laat hij z'n zaklantaarn vallen die op de schuine vloer naar de onderste zijde rolt. Hij weet niet precies wat hij heeft gezien, maar hijgend van schrik begint hij achteruit te lopen, koortsachtig tastend naar z'n phaser. Met wankele, onregelmatige passen komt de donkere schaduw dichterbij. Een rode lichtstraal schijnt zoekend van het "ding" over de bevende koopman. Nu, dichter bij de opening van de romp aangekomen dringt het buitenlicht binnen en laat meer en meer details van de omgeving zien.
Langzaam blijft de gestalte naderen. Uit enkele lichaamsopeningen puilen ingewanden uit, de kleren verscheurd en met de schittering van het glimmende metaal maakt dit tot een onwezenlijke verschijning.
- "Whoooaark, Bwhooark" , de trillende en bevende Jan Graaisma, slaagt er niet in om z'n maaginhoud binnen te houden bij de aanblik van dit...
Hasenfratz strompelt verder op de man toe, die ondertussen zijn phaser heeft gevonden, bevend op hem richt, en daarna vuurt. Vol ongeloof en met verbijstering kijken zowel Hasenfratz als Jan Graaisma, naar het gapende, nog nasmeulende gat dat de phaser heeft gebrand in Hasenfratz' torso. Nog even kijkt Hasenfratz vol woede en ongeloof op naar de koopman, waarna hij langzaam als een gevelde boom tegen de bodem slaat.

Zachte bliebjes en gekir van computersystemen en scanners is het eerste wat Hasenfratz hoort wanneer hij terug bij bewustzijn komt. Na enig gewring en getrek, concludeert hij dat hij vastgebonden met een krachtveld op een soort operatietafel ligt en kennelijk volledig geheeld is van zijn verwondingen.
- "Bizar"; denkt hij bij zichzelf.
- "Dit is de tweede keer op korte tijd, dat ik eigenlijk dood zou moeten geweest zijn."
- "Of ik heb een engelbewaarder, wat in mijn geval hoogst onwaarschijnlijk is, ofwel word ik in leven gehouden voor een hoger doel."; bedenkt hij in diepe overpeinzingen verzonken.
De deur van het lab schuift open met een zacht geluid. Een grijze oude man met een witte stofjas van het verwerpelijke menselijke ras loopt op hem toe. Wanneer hij even van zijn datapad opkijkt naar hem, glimlacht hij uiterst zelfingenomen.
- "Haha, je bent terug bij bewustzijn! Goed, goed, hm?"; mompelt de witte stofjas.
- "Heb jij enig idee wie je hier voor je hebt mens!"; gromt Hasenfratz misnoegd.
Enigzins verbaast, maar vooral verveeld kijkt de witte stofjas op.
- "WIE jij bent heeft voor mij geen enkele waarde, WAT jij bent daarentegen is voor mij uiterst fascinerend."
- "Ik heb je voor een aardige prijs van een panikerende Graaisma gekocht, want ik zie jou technologie mijn grootste plannen waarmaken. Maar daar snap jij natuurlijk niks van."
Met een schok realiseerd Hasenfratz zich plots dat hij in de handen is gevallen van een of andere researcher die vooral uit is op zijn cyborg lichaam.
- "Het is duidelijk dat deze witte stofjas, geen idee heeft wie ik ben, want als hij me had uitgeleverd zou hij rijk genoeg zijn om een heel research-centrum te bouwen, incluis personeel."; bedenkt hij.
- "Laat ik hier dan maar niet te veel tijd verprutsen..."; ondertussen scant hij het krachtveld dat hem in bedwang houdt. Met een felle lichtflits die het lab vult en een luid geknetter stuurt Hasenfratz een tegengestelde energiepuls in het krachtveld en bevrijdt zichzelf zo van zijn boeien. De witte stofjas, die ondertussen z'n datapad op de grond heeft laten vallen, bekijkt hem met open mond en wijdopengesperde ogen terwijl hij terugdeinst. Zijn nek breekt met een zachte "kneck" wanneer Hasenfratz z'n hoofd met een argeloze doch krachtige ruk omdraait. Zijn nog steeds opengesperde ogen staren naar het plafond van het lab, zonder angst of ziel in de ogen, maar verbaast, terwijl hij alleen achtergelaten op z'n rug op de grond van het lab ligt. Starend in de verte, naar dingen die hij nooit helemaal begrepen heeft...

Na enkele kledingstukken, wat geld en een creditcard bij elkaar gezocht te hebben, slaat hij een grote grijze kapmantel om zijn schouders die zijn gezicht verbergt. Daarna begeeft Hasenfratz zich in de donkere natte straten van de grauwe stad. Regendruppels vormen kleine cirkeltjes in de plassen op de straatrand. Het schemerige witte licht van de beperkte straatverlichting en de neon lichtreklames laat de straat glimmen in een onwezenlijk schouwspel. Het is een redelijk drukke buurt, zijn geliefkoosde buurt. De keren dat hij op deze planeet moest zijn heeft hij het hier nooit anders geweten. Al die jaren is er niks veranderd. Het voetpad is gevuld met zwervers, bedelaars, premiejagers, prostitues en meer van dat fraais. Sommigen bekijken hem met een wantrouwige blik, anderen negeren hem terwijl ze hem passeren. Voorzichtig houdt hij zijn gelaat verborgen in de schaduw van z'n kap. Zijn cyborg-oog zou hem kunnen verraden, daarom weerhoudt hij zichzelf ervan om iemand in het gelaat aan te kijken en houdt zijn blik op de grond gericht. Met al die premiejagers om zich heen kan hij het best missen dat hij zou herkend worden. In de verte ontwaart hij reeds de roze neon lichtreklame in de vorm van een hondje. - "Haha, daar vind ik wel iets om hier weg te raken"; mompelt hij binnensmonds.
Plots wordt z'n aandacht getrokken door een kerel die op de hoek van het kleine steegje voorovergebogen z'n maag staat te legen. Iets verderop staat kennelijk de rest van z'n gezelschap op hem te wachten. Terwijl hij dichterbij komt gaat er plots een schok van herkenning door hem. Nog net kan hij de reflex om z'n disruptor uit de holster te trekken weerstaan. Terwijl hij z'n kap nog iets verder over z'n hoofd trekt, doet Hasenfratz alsof hij iets in een etalage van een pandjeswinkel aan het bekijken is. Vanuit z'n ooghoeken slaagt hij het tafereel gade, terwijl zijn hand onder z'n mantel krampachtig de disruptor omklemt.
- "Niet hier, niet nu. Niet hier, niet nu"; blijft door de geest van Hasenfratz klinken alsof z'n hoofd in een galmende kerkklok zit. W.B.Kelso, Megabyte en de twee zusjes kijken geamuseerd toe terwijl Skywise haast zijn ingewanden uit z'n lijf aan het braken is. Kennelijk is hij van z'n last af, want langzaam, terwijl hij met z'n mouw van z'n uniform over zijn mond wrijft, komt hij terug overreind. Waggelend en struikelend begeeft hij zich terug richting gezelschap, terwijl de twee zusjes al in tegenovergestelde richting hem tegemoet lopen om hem te ondersteunen. Beslist draait Hasenfratz zich om en loopt verder naar het Roze Hondje. Bij het passeren van het gezelschap wordt er nauwelijks aandacht aan hem geschonken. Plots draait Megabyte het hoofd om en kijkt de grijze figuur voor enkele ogenblikken achterdochtig na. Dan haalt hij vertwijfeld en lichtjes hoofdschuddend z'n schouders op en vervolgt zijn weg samen met de andere leden van het gezelschap.

Met een vermoeide zucht draait de deur van de bar open. De geur van tabak, met al dan niet iets bij en ranzig bier golft hem tegemoet. Het geroezemoes en gelach overstemt zijn voetstappen als hij gebukt binnentreedt. Met uitzondering van enkele louche figuren aan de toog en de enorme dikke barman die hem wantrouwig aanstaren, lijkt niemand hem opgemerkt te hebben. Hij wisselt enkele woorden met de barman, schuift hem wat geld toe en gaat alleen aan een tafeltje zitten in een onopvallende hoek van de zaak met z'n rug naar de muur en zijn blik op de deur gericht. Een halfuurtje later zwaait de deur nogmaals open, maar dit keer komt er een Ferengi de zaak binnen en loopt naar de bar. Nadat de Ferengi en de barman enkele woorden heeft gewisseld, om beurten even hun blik op Hasenfratz richtend, komt de Ferengi bij hem aan tafel zitten.
- "Ik heb gehoord dat jij m'n diensten nodig hebt?"; sist de Ferengi hem toe, schichtig om zich heen kijkend of iemand hen kan horen.
- "Ik moet van deze rotplaneet af, heb enkele Klingonkruisers en enkele honderden slaven en huurlingen nodig om ze te bemannen."; kun je dat regelen?; gromt Hasenfratz, haast onhoorbaar.
De Ferengi denkt even na, buigt zich dan voorover en fluistert:
- "Het is niet niks wat je me vraagt, maar wat het belangrijkste is, kun jij dat betalen?"
Hasenfratz kijkt even om zich heen en licht z'n kap voor enkele seconden naar achter zodat de Ferengi voor een moment Hasenfratz' gelaat kan zien. Daarop spreekt hij niet al te luid:
- "Ik kan je nu alle geld, plus een creditcard geven dat ik bij me heb. Als ik bij m'n geheime basis raak betaal ik je de rest. Je weet dat ik uitermate welstellend ben."
Nadat hij zich hersteld heeft van de schok van herkenning, aarzelt de Ferengi nog enkele ogenblikken maar dan verschijnt de typische hebberige glans in z'n ogen en knikt zwijgend. Hij schuift Hasenfratz een papiertje toe met daarop geschreven de locatie en het uur waar een shuttle hem zal oppikken. Hasenfratz schuift hem het geld en de creditcard toe en graait daarna het stukje papier van de tafel dat hij in z'n zak stopt terwijl hij opstaat van de tafel. Terwijl hij zich met zware passen naar de deur begeeft, knikt de barman nog even bevestigend naar hem. De zware deur zwaait open, en de reusachtige grijze gestalte bukt zich door de deuropening de donkere, regenachtige nacht tegemoet.